Hoofdstuk 1 — Een actieve lezer

Op vijfjarige leeftijd opende Alain zijn eerste tijdschrift, TARZAN. De titel werd in september 1946 gelanceerd rond hetzelfde moment als de eerste Nederlandstalige vertaling van het tijdschrift TINTIN (KUIFJE). Het eerste biedt ons kleurrijke verhalen geïmporteerd uit de Verenigde Staten, het tweede brengt lokale verhalen tot leven met fatsoenlijke kleuren. Het ene wordt door alle pedagogen en onderwijzers verworpen, terwijl het andere hen verleidt. Technisch gezien werden beide tijdschriften uit dezelfde rollen pulppapier gesneden die toen aan drukkers werden geleverd. Daarnaast hadden beide werken ook de erg verslavende vorm van het feuilleton aangenomen. Door regelmatig naar een nabijgelegen krantenkiosk te gaan, hoopte Alain “alle verhalen” te kunnen verslinden. De albums waren duur maar zeldzaam[1] en bevatten slechts een klein percentage van de vele gepubliceerde verhalen. Als je toevallig een nummer had gemist, dan moest je op jacht gaan. Als de distributiebedrijven[2] of de uitgever geen oude nummers bewaarden, moest je het stellen met de willekeur van een vlooienmarkt of van verkopers van tweedehansboeken. Van zorgeloze lezer werd je dan, zonder het te beseffen, een actieve verzamelaar. Door op te letten en zich te hechten aan deze vluchtige beelden, leerde Alain al snel de principes van het lezen.

in het eerste jaar op de lagere school kon ik al lezen!

— Alain Van Passen

Ondanks zijn stiptheid had Alain toch een paar nummers van HÉROÏC-ALBUMS en MICKEY MAGAZINE[3] gemist. Zonder ook maar een seconde te twijfelen, trok hij naar het hoofdkwartier van deze twee Brusselse tijdschriften. Dat een tienjarige de kloof tussen lezer en uitgever zou overbruggen, moet in eerste instantie als een verrassing gekomen zijn. Maar zijn ouders, Robert (toen 56) en Mary (toen 45), waren vertrouwd met de wereld van de pers. Zijn vader schreef Nederlandstalige romans voor het Davidsfonds[4] en verhalen voor AVERBODE’S WEEKBLAD, terwijl zijn moeder Franstalige romantische verhalen schreef voor de tijdschriften BONNES SOIRÉES en LES BEAUX ROMANS. In 1937 lanceerden ze ook hun eigen weekblad: TOPAZE[5]. Marcel Pagnol had hen toestemming gegeven om de titel van zijn roman te gebruiken. De Franstalige teksten werden aan een Leuvense redacteur toevertrouwd die er tal van grammaticale fouten in had gezet. Het juridische en financiële fiasco woog jarenlang op het echtpaar, maar het liet desalniettemin een sterke invloed na op hun enige zoon, voor wie de vermelding “verantwoordelijk uitgever” zijn gewicht waard was. De familie Van Passen was niet bang om uitgevers aan te schrijven en… te commanderen.

In Parijs, op het kruispunt tussen de Rue Mouffetard en de Rue Saint-Médard, heeft een groepje kinderen, geknield op de kasseien, een spontane markt opgezet om hun illustrés te ruilen. De fotograaf en journalist Noël Bayon beschreef deze vreemde choreografie in 1953: “zopas uit elkaar gejaagd, vinden verkopers en handelaars elkaar snel terug”. Terwijl de Franse communisten en de katholieken erg vijandig waren ten opzichte van deze tijdschriften —en hun krachten zouden bundelen ten voordele van de wet van 16 juli 1949 die de jeugdpublicaties onder strikte controle zou plaatsen—ondernam de Belgische regering geen enkele wetgevende actie. Het beeld was minder ondergeschikt aan de tekst in België[6], waar ook de Noord-Amerikaanse invloed gemakkelijker werd getolereerd7. In Brussel ging Alain, om de hiaten in zijn verzameling te vullen, naar een tweedehandsboekenwinkel in de buurt van de Vijverstraat, waar er “geen volwassenen waren, maar enkel kinderen!”.

Wie niet kan hurken negeer de wet van het milieu[8]

— Noël Bayon

De boekenwinkel werd door een oude dame uitgebaat en was iets tussen een privézaak en een openbare bibliotheek[9]: “Als ik 2 frank betaalde voor een boek en het de volgende week terugbracht, vroeg ze 1 frank voor een nieuwe aankoop.[10]” Ze nam nooit geld uit haar kassa en bood alleen “kindertijdschriften” aan, “wat we tegenwoordig stripverhalen noemen.” Alain brengt zijn collectie HÉROÏC-ALBUMS, die hij in deze winkel kocht, bij elkaar. Onder leiding van zijn vader maakte hij zijn eigen bundels, waarbij hij alle nummers die hij zo geduldig en ijverig had verzameld, met draad stevig vastbond. De beschermende kartonnen versierde hij met geknipte covers van andere exemplaren. Deze zelfgemaakte boekjes vormen de kern van zijn verzameling, maar toch benadrukt Alain: “als kind was ik geen verzamelaar!”

Op de middelbare school studeerde Alain klassieke talen, en dit bij de bovenlaag van de Belgische bourgeoisie aan het Sint-Bonifatiusinstituut. Twee invloedrijke figuren uit de stripwereld, Georges Remi en André Franquin, zijn gerenommeerde alumni van deze school. Maar in tegenstelling tot deze twee mannen, die weinig belangstelling hechtten aan klassieke beelden, had Alain een passie voor de Oudheid. Hij begon na zijn schooltijd tekenlessen te volgen bij volwassenen, op een steenworp van zijn huis in de buurt van het Leopoldpark, in het voormalige Institut d’Anatomie Raoul Warocqué. In dit instituut was ook het Mundaneum ondergebracht. De bibliograaf Paul Otlet wilde al de kennis van de wereld, voornamelijk in gedrukte vorm, bijeenbrengen en in microfiches en trefwoorden rangschikken. Otlets ambitieuze project begon in de Roaring Twenties en verloor stilaan zijn intensiteit met de ene verhuizing na de andere, tot de dood van de oprichter in 1944[11]. Sterk beïnvloed door de Alix-reeks van Jacques Martin, gepubliceerd in het tijdschrift TINTIN, en door de Italiaans-Amerikaanse peplums in de stijl van Quo Vadis, maakte Alain zijn eigen stripverhaal: Ajax. Het unieke exemplaar van deze moderne codex werd door de conservator van het Mundaneum opgemerkt, die het in de vitrine van het instituut tentoonstelde. Elke dag werd de vitrine geopend om één blad van het stripverhaal om te slaan en zo de bezoekers aan te moedigen dagelijks terug te komen.

Hoewel we kunnen vaststellen dat Alain Van Passen “een mooie pennenstreek” hanteert, lijkt het er toch op dat zijn ware roeping die van de literatuur is

— “Alain Van Passen, verteller en tekenaar”, Héroïc-Albums No. 11, 7 maart 1956.

Een andere lokale boekhandelaar, van wie Alain de nieuwe nummers van het tijdschrift SPIROU kocht, raadde hem aan om de beeldverhalen te laten voor wat ze zijn en te kiezen voor wat zij “echte literatuur” noemde. Daarmee bedoelde zij het soort werk dat teruggebracht werd tot de letters van het Latijnse schrift. Zij raadde hem Les travailleurs de la Mer (De arbeiders van de zee) van Victor Hugo aan. In dezelfde trant weigerden pedagogen toe te geven dat een stripverhaal zich kon richten tot volwassenen[12], of zelfs tot tieners. Culturele producties voor tieners, die in die tijd in de Verenigde Staten aan een opmars bezig waren, vonden in Frankrijk en België maar moeizaam ingang. Alains favoriete tijdschrift, HÉROÏC-ALBUMS, probeerde zich al vanaf de eerste nummers uit deze infantilisering te ontworstelen. Dit Belgische stripblad werd geweerd uit heel Frankrijk en moest in december 1956 noodgedwongen stoppen met publiceren. Het roddelblad RISQUE-TOUT, bestemd voor de grote broers van de jonge SPIROU lezers, volgde dezelfde onfortuinlijke koers en stopte er na een chaotisch jaar mee. Op vijftienjarige leeftijd nam Alain afstand van het stripverhaal, nu beperkt tot kinderpublicaties[13], en begon hij films en romans in de speculatieve, horror en fantasy genres{14] te verslinden. Hij vond toegang tot deze genres via het literaire tijdschrift FICTION. Alain ontdekt FICTION in paperbackformaat toevallig op een uitverkoop en dit brengt hem, paradoxaal genoeg, terug naar de strip … en dit keer voor goed!

De overgang van het bizarre naar het wonderbaarlijke is nauwelijks waarneembaar en de lezer bevindt zich midden in de fantasie voordat hij beseft dat de wereld al ver achter hem ligt.

— Citaat uit Prosper Mérimées essai over Nicolas Gogol gebruikt als inleiding in FICTION no. 92, juli 1961.

¶ Tekst door Philippe Capart,

vertaling door Benoît Crucifix, met dank aan Cédric Van Dijck en Beatrijs Wille

Noten

1 Ze werden vaak als Sinterklaas- of nieuwjaarscadeaus aangeboden.

2 Bedrijven die tijdschriften samenbrengen en uitdelen, als schakel tussen uitgevers en verkooppunten.

3 Belgische tijdschift dat tussen 1950 en 1959 gepubliceerd werd; de lezers werden daarna overgezet (?? – not sure what is meant here) naar het Franse LE JOURNAL DE MICKEY van Paul Winkler.

4 Vlaams-katholiek cultuurnetwerk actief in Vlaanderen en Brussel en dat publicaties via abonnementen uitdeelt.

5 Albert Topaze, een bescheiden en eenzame leerkracht, wordt door de schooldirecteur ontslagen. Hij gaat dan in dienst bij een schaduwrijke municipale raadgever en diens minnares. Topaze wordt een rijke en onbetrouwbare handelaar. Het toneelstuk, geschreven door Marcel Pagnol, werd voor het eerst in 1928 opgevoerd.

6 In Frankrijk eist de Commission Paritaire des Publications et des Agences de Presse (ou CPPAP) nog steeds, in haar toelatingseisen voor jeugdpublicaties, een minimum van 10% redactionele inhoud, i.e. tekst. Zie http://www.cppap.fr/

7 De socialistische partij in België werd na de bevrijding snel uit haar macht ontzet. Daarnaast moedigden de Belgische katholieken in hun kranten de lokale stripcultuur aan.

8 Commentaar uit de fotoreportage van Noël Bayon bij het artikel « Les gamins de Paris ont créé la bourse aux illustrés », dat op 24 januari 1953 in LE FACE À MAIN verscheen. In de tekst wordt verwezen naar een documentaire uit 1951 die op dezelfde markt is opgenomen, On tue à chaque page, gemaakt door vier studenten van het IDHEC (Institut d’études Cinematographiques Avancées). De film werd naar de Franse Unie van Seculiere Werken voor Onderwijs door Beeld en Geluid (UFOLEIS) gestuurd. Hun filmleraar was Georges Sadoul, hoofdredacteur van het vooroorlogse kindertijdschrift MON CAMARADE en auteur van het anti-stripverhaal pamflet Ce que lisent vos enfants, Bureau d’éditions, 1938.

9 Deze logica doet denken aan de kashi-hon’ya, de Japanse rondtrekkende uitleenbibliotheken van stripboeken die rond dezelfde tijd actief waren. Dit model is te vinden in verschillende zuidwest-Aziatische landen, zoals Singapore en de Filippijnen.

10 Alain Van Passen geeft andere prijzen ter vergelijking: een bioscoopkaartje (toen een zeer goedkoop medium) kostte 12 fr, een nieuw SPIROU-album was te krijgen voor 50 fr, en een flesje Coca-Cola voor 5 fr.

11 Het Mundaneum, of de resten daarvan, zijn sinds 1993 in Bergen (Henegouwen) gevestigd.

12 Sinds het einde van de 19e eeuw werden in de Verenigde Staten elke zondag katernen met stripverhalen in de dagbladen ingevoegd. Verhalen als Flash Gordon, getekend door Alex Raymond, met zijn onontwarbare liefdesdriehoeken, waren ook gericht op volwassenen. In de jaren dertig werden deze Amerikaanse zondagspagina’s in Italië, Frankrijk en België alleen aan kinderen, of zelfs alleen aan jongens aangeboden.

13 “Het wordt vaak betreurd dat jongeren, na het tijdperk van de geïllustreerde boeken en vóór dat van de romans voor volwassenen, nauwelijks nog lectuur vinden die bij hen past, behalve onder (?) dure verzamelingen”, uittreksel uit een folder ter lancering van de tienercollectie MARABOUT JUNIOR, samengesteld door Jean-Jacques Schellens voor Marabout, 1953.

14 Le fantastique chez les romanciers belges contemporains is de titel van zijn eindscriptie aan het Institut Saint-Thomas tijdens het academiejaar 1961-1962.